Tussen eigen en openbaar. De voordeur van de woning scheidt twee werelden. Daarbinnen zijn de bewoners op zichzelf en zoveel mogelijk ontheven van plichten. Men leidt daar een gepersonaliseerd leven. Tegen geweld dreigen enkele strafwetten en het burenrecht trekt er wat grenzen maar voor het overige is ongebondenheid troef. Men is op zichzelf en op elkaar aangewezen. Protocol en beleefdheden zijn er doorgaans minimaal en gesprekken voltrekken zich veelal in halve woorden of zelfs in een eigen taal of geluiden- en gebarenrepertoire. Binnen de voordeur wordt veel gehumd. Er is eigen-heid ten voeten uit en ‘ik’, de eerste persoon enkelvoud, is er de maat der dingen. Wie ik ongewenst verklaar, heeft maar te vertrekken om niet de pleger van huisvredebreuk te worden en veel huishoudens hebben een eigen geur. Of verraad ik nu mijn volksbuurtafkomst ? Gezinsleden zitten elkaar dicht op de huid, delen eten, drinken, toiletpotten, hondenharen, tandpasta, onhebbelijkheden, bedwantsen, etc. Dit model, de woonkamer als plek vol inimiteiten versus de buitenwereld is wereldwijd terug te vinden en wordt mede gevormd en beschermd door wetten. Ben je lezer, denker, doener, blogger, luiaard, smeerlap, tobber, tv-gaper of heb je smetvrees ? Hier is het altijd “jouw dag”.
Buiten is het wezenlijk anders. Daar geldt een fors pakket extra regels. De overgang daartussen voltrekt zich doorgaans in een halletje en die ruimte heeft een functie als een soort schutsluis; een oponthoud voor een transitie. Niet alleen trek je daar je jas en je schoenen aan of uit maar ook onze houding binnen of buiten de voordeur verschilt doorgaans enorm; het zijn verschillende werelden. In hedendaagse bouwverordeningen is zo’n halletje zelfs verplicht gesteld. Je gaat van huisvrede naar openbaarheid v.v. Niet voor niets hangt er in veel halletjes een spiegel. Voor de laatste check. Kan ik er zo mee door ? Lijk ik op wie ik wens te “zijn” ? Hier worden opeens ‘de ogen van anderen’ van belang en ontstaat besef van publieke relaties. Velen willen zonder make-up niet eens naar buiten en de kledingbranche drijft op onze obsessie met uiterlijk. Veel regels zijn zelfopgelegd maar daardoor niet minder dwingend. “Je bekeken voelen” is een veelzeggend begrip in dit verband. Hyacint Bucket, ofwel “keeping up appearance” is eerder regel dan uitzondering. Shakespeare revisited. En passant schept men zichzelf. Aan het eind van de dag blijken we sociale dieren, aan elkaar verslaafd en tot elkaar veroordeeld.
Direct buiten de voordeur zijn vaak nog overgangsgebieden zoals een trappenhuis, een woonwijk- of hofjessfeer en ook is het de moeite waard om stil te staan bij het verband tussen iemands status en de fysieke ruimte die deze mag innemen. De omvang van zo’n ‘wolk’ is veelzeggend en kan reiken tot aan een meereizende hofhouding. Degeen in het midden van zo’n wolk beseft in extreme gevallen niet meer waar men op de wereld is zoals Anwar Gadaffi op buitenlandse bezoeken zijn eigen tentenkamp meenam en sommige popsterren en grootheden anderszins hotels betrekken per verdieping. Waar ze ook zijn, zij zien altijd vóór al de eigen lakeien en parefernalia; 24/7 in een zelfbevestigende waan. De vervreemding van sterren en leiders ligt zo welhaast voor de hand maar dat terzijde.
Maar de meeste mensen verlaten hun wolk zodra ze de woning achter zich sluiten. De publieke ruimte is van iedereen of van niemand zo je wilt en daar gedraag je je ‘normaal’. We laten elkaar voor al de ruimte. Men is gekleed, laat geen winden of boeren, schreeuwt niet, loopt op trottoirs volgens praktische patronen en zo voort. Low profile blijven, geen aanstoot geven of nemen. De verkeersregels die daar van kracht zijn, zijn vrij van ideologie of moraal en worden gelegitimeerd door de betrekkelijke rust die ze opleveren. Alles voor de lieve vrede. Wie door New York loopt, wordt zich al snel bewust van zulk typisch openbare-ruimte-gedrag. Meer nog dan in andere grote steden lijkt ieder licht autistisch en uitsluitend betrokken op de eigen gedachten en besognes en vervolgt z’n weg. Ieders gedrag staat kennelijk ten dele in dienst van een voor allen zo effen en gemakkelijk mogelijk verlopend verkeer op trottoirs, trappen, pleinen, rijbanen en terrassen. Opmerkelijk is ook dat mensen elkaar bij het passeren op straat zelden aankijken. Dat doet koud aan, maar het houdt de prikkels laag. Streetwisdom. De voetgangersstroom uit de metro stapt gedecideerd en onaangedaan over de snurkende straatbewoner heen. En de straatbewoner leek waarlijk vredig te slapen. Voor hen begint de openbaarheid direct buiten de huid. Niks schutsluis.
De woonkamer is als samengebalde eigenheid een uitbreiding van ons sensorium en personalicum, vaak gedeeld met gezinsleden en huisdieren. Op het niveau van microben schijnt naarmate men langer en intenser een woning deelt verregaande fysiologische af- en overeenstemming plaats te vinden. In de woonkamer leeft men zijn eigenste leven en bereidt men zijn geluk en daar voltrekt zich het warmste deel van ons bestaan en het is de allereerste overheidstaak om daartoe aan ieder gelegenheid te geven. Liefst ook beschut tegen weer en wind maar in de eerste plaats tegen geweld. De burger in zijn woning is zo de beslissende eenheid op de rolmaat van de staat, die denkt vanuit haar burgers, vanuit álle burgers zonder aanzien des persoons. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ziet hier op. Ik kakel daar elders al over. Het geldt als bestaansvoorwaarde om over een dergelijke ruimte te beschikken. Hier zoekt en boekt men primair zijn geluk en al wat ieders leven vormt en daarbuiten, aan gene zijde van de “schutsluis”, gaat het primair om het dempen en evenredig verdelen van de last die we voor elkaar kunnen vormen. De overheid is geen geluksfabriek maar eerder een onredelijkheidsdemper zodat het leven binnen de schutsluis, inderdaad be-schut is. Politiek draait zodoende vooral om zure vruchten en belangenbehartiging daaromtrent maar wie durft in verkiezingstijd de zure en complexe pruimen bij naam te noemen ten overstaan van een publiek dat vooral gevoelig blijkt voor slogans, quick-fixes, vlagvertoon en Robin Hood-praatjes aangelengd met vijandbeelden ?
Het ware te wensen dat kiezers/ burgers ervan doordrongen zijn dat die voordeur als grondslag voor het samenleven een essentiële scheiding vormt en dat daar een wisseling van regiem plaats vindt. Men gaat van verregaande soevereiniteit naar ‘gelijke gevallen, gelijk behandelen en ongelijke gevallen naar de mate van hun ongelijkheid’ een cruciaal facet van de bureaucratie, het uitvoeringsapparaat dat de rechtsstaat tot gelding brengt. Het algemeen onderwijs zwijgt hier jammerlijk over. Waar sommig liberalisme dit vrijheid noemt, zie ik hoe dat onderwijs mensen aan hun lot overlaat. De gebruiksaanwijzing van de parlementaire democratie is voor heel veel kiezers alles behalve duidelijk. Zoals alom tegenwoordige reclame en verpakkingspsychologie de mensheid obesitas bezorgd heeft zo komt populisme voort uit propaganda. Ik verwijs naar Edward Bernays, de Amerikaan die in de vorige eeuw deze leerstukken op grote schaal in de praktijk invoerde.
Ook bij veel hooggeëerde denkers uit heden en verleden ontbreekt oog voor dit onderscheid. Evenzo vind ik weinig schrijvers aan mijn zijde als ik in het denken over de mens het brûlante verschil tussen de eerste persoon enkelvoud en groepsbesef benadruk. Ik schrijf daar elders over. Het verschil is diepsnijdend zo meen ik maar wordt nauwelijks opgemerkt. Men hopt onbewust van epe-positie naar groepsdenken en terug zoals ook gevoelens, gedachten en daarmee ratio en emoties vanuit de ‘woonkamer’ en vanuit groeps-denken klakkeloos worden gemixt. Alom zie ik Babelonië.
Friedrich Nietzsche had veel tijd en woorden nodig om zich een wereld zonder god of christelijk geloof voor te stellen en lijkt niet te weten van mijn woonkamerleven, ingebed in openbaarheid. Hij dacht nogal fragmentarisch en drukte zich almaar meer uit in aforismen en epigrammen. Produceerde veeleer grappige literatuur dan geesteswetenschap. Een bestaan binnen de “schutsluis” leek hij niet te zien. Direct na het afschaffen van religie haast hij zich om daar een kloek soort mensbeeld voor te ontwikkelen en voor even lijkt het erop dat zijn Übermensch de gapende muil van de zinloze existentie kan weerstaan (we moeten niet “denken” maar “leven”), maar dan toch schuift hij ons een “wil tot macht” in de schoenen. Er moet van hem voorts een aristocratie opstaan die allen de weg wijst. Toch weer iets heroïsch. Hij hunkert naar een canon, naar afscheid van neutrale waarheid en rationaliteit en lijkt religie slechts te willen vervangen vanuit angst voor de opstand der hordes. In mijn twee werelden met daartussen de schutsluis is voor beide stelsels ruimte. Hij schreef dapper van zich af maar ik zie het niet ergens naar toe gaan. Mijn ideaal, een saaie neutrale maar zo eerlijk mogelijke bureaucratie kon hij dan ook nog niet kennen.