Tussen eigen en openbaar. De voordeur van de woning scheidt twee werelden. Daarbinnen zijn de bewoners op zichzelf en zoveel mogelijk ontheven van plichten. Men leidt daar een gepersonaliseerd leven. Tegen geweld daarbinnen dreigen nog wat strafwetten en het burenrecht trekt er wat grenzen maar voor het overige is ongebondenheid troef. Op zichzelf en op elkaar aangewezen. Protocol en beleefdheden zijn er minimaal en gesprekken voltrekken zich vaak in halve woorden of zelfs in een eigen taal of geluiden- en gebarenrepertoire. Er is eigenheid ten voeten uit. De mens vervult/ vormt hier zijn “reason to be”, ondergaat hier zijn eigenste existentie. Ben je lezer, denker, doener, blogger, luiaard, tobber, tv-gaper ? Hier is het altijd “jouw dag”.
Buiten is het wezenlijk anders. Daar geldt een fors pakket extra regels. De overgang daartussen voltrekt zich doorgaans in een halletje en die ruimte functioneert zo als een schutsluis. Niet alleen trek je daar je jas en je schoenen aan of uit maar ook onze houding binnen of buiten de voordeur verschilt enorm. Verschillende hemisferen. In hedendaagse bouwverordeningen wordt zo’n halletje verplicht gesteld. Je gaat van huisvrede naar openbaarheid v.v. Niet voor niets hangt er in veel halletjes een spiegel. Voor de laatste check. Kan ik er zo mee door in de ogen van anderen ? Lijk ik op wie ik wens te “zijn” ? Velen willen zonder make-up niet naar buiten en de kledingbranche drijft op onze obsessie met uiterlijk. Veel regels zijn zelfopgelegd maar daardoor niet minder dwingend. “Je bekeken voelen” is een veelzeggend begrip in dit verband. Hyacint Bucket, ofwel “keeping up appearance” is eerder regel dan uitzondering. Shakespeare revisited. En en passant schept men zichzelf. Sociale dieren zijn we, aan elkaar verslaafd en tot elkaar veroordeeld. Daar moet een match in zitten.
Direct buiten de voordeur zijn vaak nog overgangsgebieden zoals een trappenhuis, een woonwijk- of hofjessfeer maar daarover gaat het hier niet. Het is ook leuk om stil te staan bij het verband tussen het maatschappelijk belang van de bewoner en de omvang van de ‘wolk’ om hem heen tot aan een altijd meereizende hofhouding toe maar ook dat doe ik elders. Ik noem dat hier omdat degeen om wie zo’n wolk is ontstaan in het geheel niet meer beseft waar hij op de wereld is doordat die wolk hem onafgebroken omgeeft, zoals Anwar Gadaffi op buitenlandse bezoeken zijn eigen tentenkamp meenam en sommige popsterren hotels betrekken per verdieping. Waar ze ook zijn, zij zien altijd voor al hun hofhouding en de meereizende lakeien.
Binnen de voordeur ben ik de maat voor de dingen. Wie ik ongewenst verklaar, heeft maar te vertrekken om niet de pleger van huisvredebreuk te worden. Mijn perceptie en perspectief zijn daar het alfa en omega en heel veel ‘huishoudens’ hebben een hoogst eigen geur. Of verraad ik nu mijn volksbuurtafkomst ? Gezinsleden zitten elkaar hier dicht op de huid, delen eten, drinken, toiletpotten, hondenharen, tandpasta, bedwantsen, etc. Dit model, de woonkamer versus de buitenwereld, is inmiddels wereldwijd terug te vinden en wordt mede gevormd en beschermd door wetten.
De publieke ruimte is van iedereen of van niemand zo je wilt en daar gedraag je je ‘normaal’. We laten elkaar voor al de ruimte. Men is gekleed, laat geen winden of boeren, schreeuwt niet, loopt op trottoirs volgens praktische patronen en zo voort. Low profile, geen aanstoot geven of nemen. De verkeersregels die daar van kracht zijn, zijn vrij van ideologie of moraal en worden gelegitimeerd door de ruimte en gelegenheid die er voor ieder nodig is, niemand uitgezonderd. Hier geldt het algemeen belang en includerend denken is troef.
Wie door New York loopt, wordt zich al snel bewust van typisch openbare-ruimte-gedrag. Nog meer dan in andere grote steden is ieder daar als het ware licht autistisch en uitsluitend betrokken op de eigen besognes, neemt noch geeft aanstoot en vervolgt zijn weg. Ieders gedrag staat mede in dienst van een voor allen zo goed mogelijk verlopend verkeer op trottoirs, trappen, pleinen, rijbanen en terrassen. Opmerkelijk ook was dat mensen elkaar bij het passeren op straat zelden aankijken. Dat doet koud aan, maar het houdt de prikkels zo laag mogelijk. Streetwisdom. De voetgangersstroom uit de metro stapt gedecideerd en onaangedaan over de snurkende straatbewoner heen. En de straatbewoner leek vredig te slapen. Voor elk wat wils. Voor hen begint de openbaarheid direct buiten de huid. Niks schutsluis.
Verhouding woonkamer-openbaarheid.
Als een hoogst persoonlijke ruimtelijke deken bevindt de woonkamer, die wolk zich om ons heen. Als een uitbreiding van ons sensorium en personalicum heerst hier verregaande intimiteit vaak gedeeld met gezinsleden. En dáár leeft men zijn leven en ervaart men zijn geluk en voltrekt zich het warmste deel van ons bestaan en het is de primaire overheidstaak om ons allemaal daartoe gelegenheid te geven. Liefst ook beschut tegen weer en wind maar in de eerste plaats tegen geweld. De burger in zijn woning is de eenheid op de rolmaat van de staat, die denkt vanuit haar burgers. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ziet hier op. Ik kakel daar elders al over.
Binnen de voordeur heeft de burger ruimte voor zijn gezinsleven, hobby’s, sexualiteit, zijn religie en ook voor zijn ideologieën. Vind ik. Of zij protestant-christelijk, liberaal, communist, socialist of moslim wil zijn, is om het even maar zoiets doe je binnen. In de eigen sfeer. Daar is gelegenheid zat. Openbaar bestuur zou wat mij betreft dan ook beter af zijn zonder die onderstromen van ideaalbeelden en vergezichten. Ik beschouw politieke partijen als vertroebelende seculiere kerkjes waarvan het functioneren zich aan de nodige openbaarheid onttrekt. Dromen en vergezichten zijn voor thuis. Bestuur anno nu is vooral technocratie zoals verkeersregels dat zijn en sinds de energietransitie prioriteit vraagt is er al helemaal geen gelegenheid meer voor tijd- en geldverslindende schoolvorming rond droombeelden en utopia’s. Het gechicaneer met coalities en evenredige verdeling van macht tussen politieke partijen weerhoudt de samenleving van het optimale bestuur. Geen kerk en geen zuilen in een staatsbestuur. Een rechtsstaat kan ideologieën en canons missen als kiespijn. Niet alleen ambtenaren, de monteurs en machinisten, maar ook de leiders, de ingenieurs van onze bureaucratie zijn bij voorkeur grijze muizen. Mark Rutte zou er een schoolvoorbeeld van zijn, indien hij partijloos was. Zoals ik niets weet van zijn sexualiteit zo ook mogen zijn utopia’s mij onbekend blijven. De ideale bureaucratie zou een software-engine kunnen zijn. Estland is daarmee ver gevorderd.
In grote lijnen is de woonkamer ieders ankerplaats, de homegrond van zijn personalicum en daar vandaan leeft en beleeft de mens zijn bestaan. Het wordt voor ieder als bestaansvoorwaarde beschouwd om over een dergelijke ruimte te beschikken. Hier zoekt en boekt men primair zijn geluk en al wat ieders leven vormt en daarbuiten, aan gene zijde van de “schutsluis” gaat het primair om het dempen, het gelijkelijk verdelen, van de last die we voor elkaar kunnen zijn. Dit laatste sluit aan bij mijn beschouwing van het democratisch proces als een complex van handelingen waarin de ontevredenheid zo redelijk mogelijk wordt verdeeld. Dat is het hoogst haalbare en geluk zoek en ontwikkel je thuis en in je peergroups.
Aldus krijgen we beter zicht op de abstractie ‘algemeen belang’ waarin zaken als de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol spelen en ook de regel die zegt ‘gelijke gevallen, gelijk behandelen en ongelijke gevallen naar de mate van hun ongelijkheid’ vormen twee cruciale facetten van de bureaucratie, het uitvoeringsapparaat dat de rechtsstaat tot gelding brengt. Het onderscheid met de wereld van de woonkamer helpt mij om huidige samenlevingen beter te beschouwen.
Een paniekzaaier als Friedriech Nietzsche die veel tijd en woorden nodig had om zich een wereld zonder god of christelijk geloof voor te stellen, lijkt onvoldoende te weten van mijn woonkamerleven voor de mens. Hij dacht nogal fragmentarisch en drukte zich almaar meer uit in aforismen en epigrammen. Meer literatuur dan geesteswetenschap. Een bestaan binnen de “schutsluis” leek hij niet te zien. Direct na het afschaffen van religie haast hij zich om daar een kloek soort mensbeeld voor te ontwikkelen en voor even lijkt het erop dat zijn Übermensch de gapende muil van de zinloze existentie kan weerstaan (we moeten niet “denken” maar “leven”), maar dan toch schuift hij ons een “wil tot macht” in de schoenen. Er moet van hem voorts een aristocratie opstaan die allen de weg wijst. Toch weer iets heroïsch. Hij hunkert naar een canon, naar afscheid van neutrale waarheid en rationaliteit en lijkt religie slechts te willen vervangen vanuit angst voor de opstand der hordes. In mijn twee wereld met daartussen de schutsluis is voor beide stelsels ruimte. Hij schreef dapper van zich af maar ik zie het niet ergens naar toe gaan. Mijn ideaal, een saaie neutrale bureaucratie kon hij dan ook nog niet kennen.